© 2022 Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen | website: webjongens.nl
Prins Frederik Hendrik en graaf Ernst Casimir bij het beleg van ‘s-Hertogenbosch, 1629 (Pauwels van Hillegaert, 1635)
In de jaren tachtig van de zestiende eeuw begon men ook in Weesp de financiële last van de oorlog steeds zwaarder te voelen. Accijnzen op tal van producten werden verhoogd of nieuw ingevoerd, zoals op gerst, bier, brandewijn, rogge, bonen, haver, boekweit, vee, boter, kaas, hop, smeer, spek, wol en hennep. In februari 1584 waarschuwde Willem van Oranje de Staten van Holland, Zeeland en Utrecht dat er nu toch echt snel geld op tafel moest komen om het krijgsvolk op de Veluwe te betalen, anders zouden de soldaten het misschien zelf komen halen. De Staten zegden 125.000 gulden toe. In Weesp zag men het gevaar van muiterij in en het aandeel van de stad in de beloofde som, 122 ponden, werd al in maart betaald. Ook later dat jaar werd nog tweemaal een bijdrage aan de oorlogskas gevraagd, en beide keren werd door Weesp snel betaald. Tussen 1585 en 1586 kreeg Weesp bovendien drie keer te maken met ingekwartierde troepen. Volgens de afspraken van 1577 konden de kosten hiervan afgewenteld worden op de Staten van Holland en Zeeland.
Na het Twaalfjarig Bestand, in 1621 kwam het dan toch ook in Weesp tot een omwenteling in het stadsbestuur. Na klachten van Amsterdamse regenten die dachten dat in Weesp de Arminianen een grote rol in de stad speelden, stuurden de Staten van Holland waarnemers naar Weesp. Deze concludeerden dat van een Arminiaanse dreiging geen sprake was, maar dat de rooms-katholieke invloed wél nog groot was. Ondanks protesten van de Weesper vroedschap werden tien katholieken uit de vroedschap verwijderd. Er waren echter te weinig capabele protestanten die hun plek in konden nemen dus besloot men in arren moede maar het aantal leden van de vroedschap te reduceren van 31 naar 21.
In 1613 concretiseerde Weesp de plannen voor een grondige gemoderniseerde fortificatie van de stad. Lucas Jansz Sinck maakte daarvoor in 1613 het eerste ontwerp. Nadruk lag op de aanleg van een viertal bastions aan de westkant van de stad, met twee halve bastions aan de noord- en zuidzijde grenzend aan de Vecht. Aan de vechtzijde zelf zou enkel een muur garantie voor veiligheid moeten bieden. Het ontwerp van Sinck verdween echter in een la, hoewel vernieuwde fortificatie van de stad geen overbodige luxe was, zo bleek een aantal jaren later. Toen Frederik Hendrik in 1629 ’s-Hertogenbosch belegerde, vielen de Habsburgers de Veluwe binnen en veroverden Amersfoort, om Frederik Hendrik te dwingen het beleg te staken. Door deze ontwikkelingen was Weesp in de frontlinie komen te liggen. Op voorstel van de burgemeesters vroeg de Weesper vroedschap Amsterdam een compagnie soldaten in de Vechtstad te legeren en daarbij honderd of meer musketten met ammunitie te leveren. Baljuw Hooft liet de Vechtdijk bij de noordzijde van het Muiderslot doorsteken en ook aan de zuidkant van Muiden. Vroedschappen uit Weesp vertrokken naar Ankeveen om de sluizen en zijlen te openen zodat het land onder water liep. Om te voorkomen dat de vijand de Vecht overstak brandde Amsterdam de bruggen van het Naardermeer af, waarvan nog maar een deel was drooggelegd, en stak de dijken door. Hoewel de Habsburgers dichtbij kwamen, Hilversum werd gebrandschat, ontsprong Weesp de dans. Doordat Staatse troepen Wezel veroverden, een belangrijk fourageringsfort voor de Habsburgse troepen, moesten deze zich in rap tempo terugtrekken.
In de laatste jaren van de oorlog was voor Weesp geen noemenswaardige rol meer weggelegd. Dit leidde ertoe dat ook de fortificatieplannen weer in een la verdwenen. Sterker nog, in de jaren voorafgaand aan de uiteindelijke Vrede van Münster begon Weesp al driftig met het afbreken van de vestingwerken. Muren en rondelen aan de westelijke kant van de stad, die door stadsuitbreiding aldaar hun functie leken te verliezen, werden geslecht. Ook werd in 1645 besloten dat de stadsmuur langs de Oude Gracht afgebroken zou worden. In 1650 ten slotte werd ook de stadsmuur tussen de Geynpoort en Muiderpoort gesloopt.
Slag bij Diemen om het bezit van de Diemerdijk
Voor Weesp begon de Nederlandse Opstand vrij laat, pas in 1577 sloot men zich aan bij de Republiek. Deze late overgang, iets later dan Muiden, wordt nogal eens geweten aan de invloed van Amsterdam op de kleine buurplaatsjes. In het geval van Weesp is echter waarschijnlijker, temeer alsnog ruim een jaar vóór Amsterdam de zijde van de opstand werd gekozen, dat de talrijke rooms-katholieken in de stad en in het stadsbestuur en de afwezigheid van protestantse scherpslijpers een vroege afkeer van het Habsburgse gezag in de weg stonden. Tijdens het beleg van Haarlem in 1573 werd in Weesp een Habsburgs garnizoen gelegerd, na de mislukte poging van de geuzen om de Diemerdijk te bezetten om zo de aanvoerlijnen van het Spaanse leger af te snijden. Nadat Amsterdam de controle over het Diemermeer en de vaart vandaar naar de Vecht had verkregen, bleek dit een vruchteloze zaak voor de opstandelingen. Door de komst van het garnizoen in Weesp stegen de prijzen van levensmiddelen naar ongekende hoogte.
In januari 1577 vertrokken twee vroedschapsleden van Weesp naar de prins van Oranje die op dat moment in Middelburg verbleef. Weesp zou zich aansluiten bij de opstand, mits de strafmaatregelen die door de prins en de zijnen tegen haar genomen waren opgeheven zouden worden. Het lijkt erop dat Weesp net als Muiden tot ‘vijand des lands’ was verklaard, waardoor het leven in de stad net als enkele jaren eerder erg duur was geworden. Door de opstandelingen gevangenen genomen ingezetenen van Weesp zouden moeten worden vrijgelaten en in de stad zou gewetensvrijheid ingevoerd worden. Men mocht dus zelf weten welke religie aangehangen werd, mits dit achter de voordeur bleef en niet in het openbaar zichtbaar was. In het openbare leven werd immers het protestantisme de heersende godsdienst. In Weesp en Weesperkarspel zouden geen troepen gestationeerd worden, tenzij in uiterste nood. In dat geval zouden deze niet ten laste komen van de stad maar van de Staten van Holland en Zeeland. De overgang naar het protestantse kamp leidde in Weesp niet direct tot een grootschalige bijltjesdag. Zoals ook later in de geschiedenis zou blijken waren er in Weesp nu eenmaal weinig niet-katholieke capabele bestuurders te vinden. De zuivering bleef dan ook beperkt tot de baljuw van Gooiland, Paulus van Loo, en de stadssecretaris Jan Thijmans. Zij verdwenen van het pluche.
Later op deze plaats meer over de rol van Weesp in de Nederlandse Opstand
Stroperij was in het Weesp van de achttiende eeuw een groot probleem, binnen de stadsmuren nota bene. De zwanen die de grachten in de stad bevolkten werden geroofd en gedood en ook hun eieren verdwenen stelselmatig waardoor de populatie in de problemen kwam met hun voortzetting. Het werd zelfs zo erg dat in mei 1768 het stadsbestuur met een bekendmaking kwam waarbij flinke straffen in het vooruitzicht werden gesteld voor hen die het de zwanen in de stad lastig maakten.
Er werd een verbod ingesteld op het weghalen of beschadigen van de zwaneneieren en op het wegnemen, mishandelen en doden van de stadszwanen. In geval van overtreding zou het niet per definitie bij een geldboete blijven, want ook lijfstraffen behoorden tot de mogelijkheden zo werd dreigend in de publicatie gesteld. Degene met de gouden tip die tot strafvervolging van de daders zou leiden kon een beloning van maar liefst vijftig gulden in het vooruitzicht zien. Een aanzienlijke som in die tijd. Of de maatregelen geholpen hebben wordt uit de plakkaat niet duidelijk.
De stadsrechten van Weesp, gedateerd 20 mei 1355 te Dordrecht
Voordat een nederzetting zich in de middeleeuwen stad mocht noemen, en de daarbij behorende privileges mocht genieten, moesten eerst officieel stadsrechten van de landsheer verkregen worden. Voor Weesp was het in 1355 zover. Op de twintigste mei van dat jaar verleende hertog Willem van Beieren, toentertijd onder andere graaf van het graafschap Holland waarvan Weesp deel uitmaakte, de stad stadsrechten. De in de oorkonde beschreven vrijheden voor de stad golden op het moment van opstellen enkel voor de omwalde stad zelf, buiten de grachten hadden de op schrift gestelde afspraken geen rechtsgeldigheid. Het charter zelf bevindt zich nog altijd in de archieven van de stad, berustend bij het RHC Vecht en Venen.
Niet alleen over de jurisdictie van de stad en het stadsbestuur werd het een en ander vastgelegd in de stadsrechten. Ook van strafmaatregelen zoals die golden bij vergrijpen binnen de stad werd de te volgen procedure en op te leggen strafmaat uitgeschreven. Interessant om te zien is de rol die het oude Friese gewoonterecht speelde in de rechtspraak die aan bod komt in het charter. De term ‘Fries’ behelst in dit geval overigens niet alleen de regio van het huidige Friesland, maar een groot deel van het huidige Nederland, dat tot in de middeleeuwen als Frisia bekend stond. Het gaat hier dus in feite om oud-Nederlands, van oorsprong Germaans gewoonterecht dat te boek wordt gesteld, in feite een voortzetting van het op schrift stellen van de Lex Frisionum zoals Karel de Grote dat in de negende eeuw al liet doen. Zo wordt in het tweede artikel van het charter beschreven hoe men om diende te gaan met een aanklacht wegens dootslach, oftewel moord. In dit geval dienden er door de aanklagende en aangeklaagde partij getuigen opgeroepen te worden, zogenaamde eedhelpers, die tijdens de rechtszaak gehoord zouden worden om de toedracht van de gebeurtenissen te achterhalen en de schuldige aan te wijzen.
Verderop in de stadsrechten staan ook de te volgen rechterlijke stappen in geval van kleinere vergrijpen. In alle gevallen van misdrijven, inclusief gevallen van doodslag, gold een bepaalde som geld die betaald moest worden als boete aan de schadelijdende partij door de overtreder. Dit was het zogenaamde wergeld, weergeld, en vloeide voort uit de vroegmiddeleeuwse pogingen om in geval van geschillen langlopende vetes tussen families te voorkomen en eigenrichting zoveel mogelijk de kop in te drukken. In enkele gevallen werd echter ook de doodstraf toegepast, zoals wanneer men een gesloten vrede verbrak. In dit geval verbeurde men “lijf ende goed”. Binnen de jurisdictie van de stad was het schout en schepenen vrij zelf recht te spreken in rechtszaken. Bij twijfel kon hulp ingeroepen worden van andere steden, zoals Leiden.
In het stadsrecht van Weesp zijn nog meer bepalingen vastgelegd, zoals over de plicht van de stedelingen tot het dienen in het leger van de graaf wanneer deze daarom verzoekt; het betalen van landsheerlijke beden, belastingen; en de rechten en plichten die het poorterschap van de stad met zich meebracht. Daarover een andere keer meer.
Op deze bladzijde van een privilegeboek kun je het begin van de stadsrechten uit 1355 lezen. Stadsbestuurders hielden in een privilegeboek bij welke voorrechten de stad allemaal had. Dit schreven ze over van de oorkonden waarin de privileges oorspronkelijk beschreven stonden. Zo konden bestuurders alle rechten van de stad eenvoudig terugvinden. Bron: RHCVV, GAW200-07 Fotocollectie gemeentearchief Weesp, Stadsrechten van Weesp.
Afgelopen zaterdag 20 februari was het dan zover; de feestelijke heropening van Museum Weesp vond plaats. Onder grote belangstelling opende wethouder Eijking het vernieuwde stadsmuseum met het doorknippen van het gespannen rode lint. Hierna toonden de oude en nieuwe conservatoren van het museum, Aukje Zondergeld-Hamer en Lisette Zijp, het definitief naar Weesp teruggekeerde schilderij De vier evangelisten van de Weesper schilder en bestuurder Gijsbert Jansz. Sybilla aan het publiek. Na door het grafelijke echtpaar Gronsveld daartoe uitgenodigd te zijn, kon het toegestroomde publiek het heringerichte museum bekijken.
Wethouder Eijking opent het vernieuwde museum
Nadat het museum geruime tijd gesloten is geweest, mag nu het resultaat van de herinrichting er zijn. De inrichting van de tentoonstellingsruimten is gemoderniseerd en over veel aspecten van de Weesper geschiedenis is wel iets te vinden in het museum. Grote aandacht is er natuurlijk voor Van Houten, dat Weesp internationaal op de kaart zette, maar ook zijn er teksten gewijd aan onder andere De Magneet, Philips-Duphar en Neerlandia. Naast deze specifieke bedrijfsgeschiedenis, die voor Weesp als industriestad zo belangrijk is geweest, biedt het museum ook een ruimere kijk op de geschiedenis van de stad. Dit gebeurt met behulp van vele bodemvondsten die in de loop der tijd binnen en buiten de stadsgrenzen boven de grond zijn gekomen. Middeleeuwse schoenen, munten en aardewerk vertellen over het dagelijks leven in de stad voordat de industrialisatie haar intrede deed in Weesp. Op de informatiepanelen nabij de vitrines staat tevens aangegeven waar in de stad de betreffende vondsten zijn opgegraven.
Oud-conservator Aukje Zondergeld-Hamer vertelt over de terugkeer van Sybilla’s schilderij
Speciale vermelding verdient dan nog de collectie porselein die het museum bezit. In de grote ruimte die gewijd is aan het tonen van de collectie en het vertellen van de gedeelde geschiedenis van de stad en de porseleinproductie waan je je weer even terug in de achttiende eeuw. Het is zelfs mogelijk gemaakt om geheel in stijl op de thee te gaan in hoge kringen.
Dankzij de steun van de plaatselijke middenstand werd de feestvreugde onder het publiek nog extra verhoogd door de verspreiding van gratis Weesper moppen en Wispe bier. Met de introductie van een nieuwe kinderroute, een audiotour, museumshop en – café lijkt Museum Weesp weer helemaal klaar voor de toekomst.
Het museum is geopend van woensdag t/m zondag van 13.30 tot 17.00.
Voor meer informatie over de geschiedenis van de Weesper industrie of de stad in het algemeen bent u van harte welkom in de studiezaal van de Weesper locatie van het RHC Vecht en Venen aan de Nieuwstraat 70A te Weesp, elke maandag- en dinsdagochtend geopend van 09.00 tot 12.00.