Logo

Een ouderwetse scheldpartij in Weesp, slot

'Het dorp Oud-Loosdrecht (ets) door A. Brouwer, 1793. Bron:

‘Het dorp Oud-Loosdrecht’ (ets) door A. Brouwer, 1793. Bron: Collectie François Renoù, Streekarchief Gooi en Vechtstreek

 

Vorige week vertelde ik in deze blog hoe de twee beambten Andries van Claverveld en Lambertus ter Beest op verzoek van schout Egbertus Geniets bij notaris Jacob van Marken een verklaring komen afleggen over het onverkwikkelijke gedrag van deurwaarder Gijsbertus Bonnet.* Deze laatste had bij een ontmoeting met de beambten de schout en de baljuw, de graaf van Gronsveld, uitgemaakt voor alles wat mooi en vooral lelijk is. Dit was echter niet de enige keer dat Bonnet verbaal over de schreef was gegaan. Zo verklaarden Van Claverveld en Ter Beest tevens dat zij Bonnet eind mei of begin juni 1765, exact wisten ze het niet meer, waren tegengekomen in herberg de Hollandse Tuin te Loosdrecht. Daarbinnen gingen de gesprekken over Jan ten Dam, de schout van ’s-Graveland en ook nu was het Gijsbertus Bonnet die het hoogste woord voerde. De twee getuigen zouden Bonnet hebben horen zeggen:

dat hij wel wenschte, dat voorszeide Jan ten Dam albeseijds in Den Hage gehangen mogte sijns, en dat hij Bonnet hem binnen korte bij de Rijswijkse weg aan de galg zag hangen, met bijvoeginge: zoo als ik maer in Den Haag kwam soude ik hem met plaisier aldaer aan de galg sien hangen.

t dorp Nieuw-Loosdrecht

‘Het dorp Nieuw-Loosdrecht’ (ets) door A. Brouwer, 1793. Bron: Collectie François Renoù, Streekarchief Gooi en Vechtstreek

 

Jan ten Dam was niet de enige die door Bonnet doodgewenst werd, want ook de schout van Naarden en de graaf van Gronsveld moesten het deze keer wederom ontgelden:

“En soo een keerel is de Steedehouder van Naerden ook, die lor, die verdoemde prul en bancqueroutier, ik wou waaragtig niet, dat die nog moest gehangen worden maar dat die al hong of al gehangen was, want dan had de beul het geld al aan hem verdient, en den Graaf van Gronsfeldt sal ik ook meede naer den duijvel helpen, want ik ben aangesteld door den heere fiscaal T’ Hoen, tot biegtvader te Hilversum en ik heb selfs een eijgenhandige brief van dien heer, die kan ik goddome alle uuren van den dag laten sien.”

De Heer Fiscaal ’t Hoen waar Bonnet hier op doelt, is niemand minder dan IJsbrand ’t Hoen (1717-1788), die vanaf 1762 tot zijn dood Advocaat-fiscaal en Procureur-Generaal over Holland, Zeeland en Friesland was aan het Hof van Holland. Hij was dus Openbaar Aanklager van de overheid bij het gerechtshof van het machtigste gewest van de Republiek en stond hoog in aanzien. Met de namedropping van deze hoge ambtsdrager had Bonnet ongetwijfeld tot doel Van Claverveld en Ter Beest af te schrikken nu deze zijn tirade gehoord hadden.

De mogelijke molen uit het verhaal, aan het Loosdrechtse End. Bouwjaar 1676, gesloopt 1875

‘Het dorp Hilversum’ (prent) door A. Brouwer, 1793, met daarop de mogelijke molen uit het verhaal, aan het Loosdrechtse End. Bouw 1676, sloop 1875. Bron: Europeana

 

Met deze ontmoeting was de kous echter nog niet af. Begin juni ontmoetten Van Claverveld en Ter Beest Bonnet opnieuw toen zij uit hoofde van hun werk de korenmolen te Hilversum bezochten. Bonnet was ook op de molen aanwezig en barstte wederom uit in lasterlijke praat over de schout van Naarden en de graaf van Gronsveld. Hierna had hij het ook op de molenaar voorzien toen deze vroeg of hij voor de vaststelling van de verschuldigde belasting meekwam om te peilen. Hier had Bonnet duidelijk geen trek in getuige zijn reactie waarin hij de molenaar ervan beschuldigd te smokkelen met de belastingafdracht wanneer deze er maar de kans toe zou krijgen:

“wist je maer wat peijlen was, je soude er wat in scheijten als ik van mijn deurwaarderschap of van de collecte af raak, of was ik er maar niet aan, ik soude sluijken dat galg en rad beefde, en raak ik er af dan zal ik de luijden leeren sluijken, en dan sal ik voor den donder ook een moolenaar worden”

Bonnet insinueert hier dat de molenaar de kluit belazert, ‘sluijken’ is namelijk een oud woord voor smokkelen of de boel oplichten, waarmee Bonnet de molenaar ervan beschuldigt belasting te ontduiken wanneer hij hier de kans voor zou krijgen. In zijn woedeaanval laat hij zich echter ook ontvallen dat wanneer hij zijn, ongetwijfeld lucratieve, baantje als belastingpachter zou verliezen, hij iedereen wel eens zou laten zien hoe je met het smokkelen bij de belastingafdracht geld kan verdienen, als molenaar inderdaad. De consequenties voor Bonnet van al deze aantijgingen staan niet in de notariële akte vermeld, dat blijft dus gissen. Wellicht dat in de Oud-Rechterlijke archieven iets te vinden is over de kwestie maar evengoed kunnen de connecties van Bonnet met Advocaat-fiscaal ’t Hoen waarover hij zo pochte hem beschermd hebben tegen eventuele verdere stappen. Zoals zo vaak bij historisch onderzoek leidt het antwoord op de ene vraag tot een volgende vraag, en het ene archiefstuk tot de zoektocht naar het volgende. Wat blijft is een mooi verhaal over een onbeschofte belastingontvanger uit de achttiende eeuw.

 

*Dit artikel is gebaseerd op GAW138, Notarieel archief 1609-1842, inventarisnummer 5281, akte 44