© 2022 Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen | website: webjongens.nl
Het stadsrecht van Weesp
De stadsrechten van Weesp, gedateerd 20 mei 1355 te Dordrecht
Voordat een nederzetting zich in de middeleeuwen stad mocht noemen, en de daarbij behorende privileges mocht genieten, moesten eerst officieel stadsrechten van de landsheer verkregen worden. Voor Weesp was het in 1355 zover. Op de twintigste mei van dat jaar verleende hertog Willem van Beieren, toentertijd onder andere graaf van het graafschap Holland waarvan Weesp deel uitmaakte, de stad stadsrechten. De in de oorkonde beschreven vrijheden voor de stad golden op het moment van opstellen enkel voor de omwalde stad zelf, buiten de grachten hadden de op schrift gestelde afspraken geen rechtsgeldigheid. Het charter zelf bevindt zich nog altijd in de archieven van de stad, berustend bij het RHC Vecht en Venen.
Niet alleen over de jurisdictie van de stad en het stadsbestuur werd het een en ander vastgelegd in de stadsrechten. Ook van strafmaatregelen zoals die golden bij vergrijpen binnen de stad werd de te volgen procedure en op te leggen strafmaat uitgeschreven. Interessant om te zien is de rol die het oude Friese gewoonterecht speelde in de rechtspraak die aan bod komt in het charter. De term ‘Fries’ behelst in dit geval overigens niet alleen de regio van het huidige Friesland, maar een groot deel van het huidige Nederland, dat tot in de middeleeuwen als Frisia bekend stond. Het gaat hier dus in feite om oud-Nederlands, van oorsprong Germaans gewoonterecht dat te boek wordt gesteld, in feite een voortzetting van het op schrift stellen van de Lex Frisionum zoals Karel de Grote dat in de negende eeuw al liet doen. Zo wordt in het tweede artikel van het charter beschreven hoe men om diende te gaan met een aanklacht wegens dootslach, oftewel moord. In dit geval dienden er door de aanklagende en aangeklaagde partij getuigen opgeroepen te worden, zogenaamde eedhelpers, die tijdens de rechtszaak gehoord zouden worden om de toedracht van de gebeurtenissen te achterhalen en de schuldige aan te wijzen.
Verderop in de stadsrechten staan ook de te volgen rechterlijke stappen in geval van kleinere vergrijpen. In alle gevallen van misdrijven, inclusief gevallen van doodslag, gold een bepaalde som geld die betaald moest worden als boete aan de schadelijdende partij door de overtreder. Dit was het zogenaamde wergeld, weergeld, en vloeide voort uit de vroegmiddeleeuwse pogingen om in geval van geschillen langlopende vetes tussen families te voorkomen en eigenrichting zoveel mogelijk de kop in te drukken. In enkele gevallen werd echter ook de doodstraf toegepast, zoals wanneer men een gesloten vrede verbrak. In dit geval verbeurde men “lijf ende goed”. Binnen de jurisdictie van de stad was het schout en schepenen vrij zelf recht te spreken in rechtszaken. Bij twijfel kon hulp ingeroepen worden van andere steden, zoals Leiden.
In het stadsrecht van Weesp zijn nog meer bepalingen vastgelegd, zoals over de plicht van de stedelingen tot het dienen in het leger van de graaf wanneer deze daarom verzoekt; het betalen van landsheerlijke beden, belastingen; en de rechten en plichten die het poorterschap van de stad met zich meebracht. Daarover een andere keer meer.
Op deze bladzijde van een privilegeboek kun je het begin van de stadsrechten uit 1355 lezen. Stadsbestuurders hielden in een privilegeboek bij welke voorrechten de stad allemaal had. Dit schreven ze over van de oorkonden waarin de privileges oorspronkelijk beschreven stonden. Zo konden bestuurders alle rechten van de stad eenvoudig terugvinden. Bron: RHCVV, GAW200-07 Fotocollectie gemeentearchief Weesp, Stadsrechten van Weesp.