© 2022 Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen | website: webjongens.nl
Recentelijk ontvingen wij een prachtige, ruim honderd jaar oude tekening van het voormalige postkantoor in Bilthoven. De tekening werd ons geschonken door het echtpaar Spaan-Heppel. Mevrouw Heppel is de kleindochter van de tekenaar, Johannes Franciscus Heppel (1878 - 1962). Hij was bouwkundige en bouwopzichter en maakte van veel van de projecten waarbij hij betrokken was tekeningen uit hobbyisme.
Heppel was onder andere opzichter bij de Landsgebouwendienst, later Rijksgebouwendienst, en betrokken bij de bouwprojecten van de architect Joseph Crouwel (jr). Projecten waaraan hij werkte waren onder andere het Hoofdpostkantoor in Utrecht aan het Neude (geopend 1924), het Laboratorium voor vergelijkende physiologie in Utrecht (gebouwd 1935, in 1989 gesloopt) en het Postkantoor in Doetinchem (geopend 1920, nu stadsmuseum). Crouwel werkte veel in de Amsterdamse Schoolstijl, wat goed zichtbaar is in bijvoorbeeld de postkantoren in Utrecht en Doetinchem. Ook het postkantoor in Bilthoven heeft expressionistische elementen, al zijn die minder uitgesproken dan bij de Utrechtse en Doetinchemse tegenhangers. Dit gebouw is niet van de hand van Crouwel maar van Rijksbouwmeester Henry Teeuwisse, voor wie Heppel ook veel projecten begeleid heeft. Van veel van deze gebouwen heeft hij, tijdens de bouw of vlak voor oplevering, zelf pentekeningen vervaardigt.
De tekeningen zijn voor zover bij de familie bekend door J.F. Heppel in zijn vrije tijd gemaakt. Waarschijnlijk maakte hij tijdens het werk op de bouw een potloodtekening of schets, waarvan hij dan later thuis een pentekening maakte die hij vervolgens inkleurde. De tekeningen die de familie nog in bezit heeft zijn alle ingelijst of ingelijst geweest en hebben allen hetzelfde papierformaat en zitten of zaten in vergelijkbare lijsten. Waarschijnlijk zijn er nog veel meer geweest, de familie vermoedt dat Heppel de gewoonte had om van ieder bouwproject een dergelijke perspectieftekening te maken. En soms twee vanuit verschillende perspectieven, zoals het geval is bij het laboratorium in Utrecht, het Postkantoor aan het Neude in Utrecht en het postkantoor in Doetinchem. De tekeningen waren zijn privébezit en hingen thuis aan de muur. Na zijn dood zijn de tekeningen onder verschillende nazaten in de familie verspreid geraakt.
Waar wij verschijnen heerst de vreugde,
Een zeldzaamheid vandaag de dag.
En waar een traantje wordt gelaten,
Daar wint ten slotte toch de lach.
Deze uitgave van de Biltsche Courant verscheen 80 jaar geleden op 1 december, en stond meerendeel in het teken van de Sinterklaasviering. Het zou de laatste Sinterklaas zijn voor de Tweede Wereldoorlog zou beginnen, al wist Nederland dat toen nog niet. Dat er iets niet goed ging in Europa was wel duidelijk, zo blijkt ook uit dit gedicht. In september was Polen binnengevallen door de Duitsers en blijkens dit onderstaande krantenartikel had defensie daar al snel op gereageerd. Er werd een Sint Nicolaasavond georganiseerd voor de militairen die toen al gemobiliseerd waren.
Al met al mocht de dreiging van oorlog de pret niet drukken. Dat de kinderen een leuk sinterklaasfeest kregen had op dat moment prioriteit. Er werd in de krant veel aandacht geschonken aan sinterklaascadeaus. Zo zien we een advertentie waarin de regels voor het versturen van 'Sint Nicolaaspakketten' nog even duidelijk uitgelegd wordt. Pakketten moesten worden voorzien van een deugdelijke verpakking, volledig adres en er mocht geen saprijk fruit in verpakt worden. Ook werd geadviseerd op 1 of 2 december de pakketten op de post te doen, om er zeker van de zijn dat het pakket op tijd aan zou komen. Vandaag de dag raadt PostNL aan twee weken van te voren pakketten te bestellen en draaien Bol.com en Coolblue overuren. Heel anders dan 80 jaar geleden.
Winkeliers deden hun best bij te dragen aan de sinterklaassfeer, zoals de kledingzaak Gebroeders Broekman. Zij hebben deze advertentie omgezet in een gedicht. Boven het gedichtje prijkt een tekening van Sinterklaas die met een vrolijk gezicht een sok en sjaal ophoudt, omringt door pakken, hoeden en manteljassen.
De krant staat ook bol van advertenties voor zoetigheden. Zo werden chocoladeletters in 1939 ook al geschonken met Sinterklaasavond. De V&D (sinds kort verleden tijd) verkocht naast chocoladeletters ook marsepeinen figuren en 'prima speculaas'. De kleine letters onder aan de advertentie leggen toch weer even de nadruk op de precaire situatie waarin Nederland zich op dat moment bevond: 'Door de mobilisatie-maatregelen kunnen wij dit jaar niet garanderen dat de Sint-Nicolaaspakketten op tijd worden bezorgd.'
Maar we eindigen op een vrolijke noot, met deze prijsvraag. Door de gehele krant stonden een aantal letters op zijn kop, doel was het opspeuren van deze letters om zo de zin te vormen. Wat de winnaar voor prijs kreeg wordt uit de advertentie helaas niet duidelijk. Mocht u zich geroepen voelen de prijsvraag op te lossen, deze Biltsche Courant is op onze studiezaal op microfiche volledig in te zien!
Allegorie van de Bataafse Republiek
Toen de Pruisische legers onder leiding van veldmaarschalk Karel van Brunswijk-Wolfenbüttel de Nederlandse Republiek binnenmarcheerden in september 1787, ondervonden ze maar weinig tegenstand van het patriotse bewind. De directe aanleiding voor de inval was de aanhouding van prinses Wilhelmina van Pruisen, de echtgenote van stadhouder Willem V, door patriotten terwijl zij op weg was naar Den Haag. De tegenstellingen tussen patriotten en orangisten die al langer speelden waren de dieperliggende oorzaak van het ingrijpen. Willem V wenste herstel van het stadhouderlijk gezag, en met de inval op last van zijn schoonvader koning Frederik Willem II, kwam dat herstel er ook.
Onderweg naar Amsterdam, het kloppend hart van de Republiek, moesten de Pruisen langs Utrecht, dat verdedigd werd onder leiding van Frederik III, de graaf van Salm-Kyrburg. De patriotse Staten hadden hoge verwachtingen van de verdediging van de stad maar kwamen bedrogen uit toen de rijngraaf zich bij nadering van de Pruisen met zijn troepen terugtrok op Weesp en Muiden. Na de orangistische omwenteling probeerden de slachtoffers van de militaire woelingen, zoals altijd vooral de burgerbevolking, bij de autoriteiten gehoor te krijgen voor het hen aangedane leed. Zo zijn in het archief van het Gerecht Westbroek vlakbij Utrecht verschillende stukken te vinden waarin de schout en schepenen overzichten van door hun burgers gelede oorlogsschade aan de Staten van Utrecht aanbieden.[1] Het doel was natuurlijk die kosten vergoed te krijgen van het gewestelijk bestuur. De stukken bieden een bijzonder inkijkje in zowel de voorbereidingen van de verdedigers van de stad, als de afloop en de daaropvolgende gedragingen van de Pruisische soldaten.
Zo blijkt uit de zogenaamde ‘memorie’ van het gerecht dat op bevel van de graaf van Salm ter verdediging van het gebied de dijk langs de Klopvaart, tegenwoordig gelegen in Utrecht-Overvecht, liet doorsteken. Door deze inundatie van het lagergelegen veengebied werd turfwinning onmogelijk. Dat was in Westbroek en omgeving een zware slag, vervening was daar destijds een belangrijke economische pijler van het bestaan. Ook kon er vanwege het water op het land geen vee geweid worden, wat ook de nodige onkosten met zich meebracht. Een dozijn Westbroekers maakte daarom aanspraak op schadeloosstelling. Onderdeel van de inundatie was dat ook de sluizen onder Westbroek en Achttienhoven ontmanteld werden door de sluisdeuren te verwijderen. Timmerman Jan de Groot had hier de nodige kosten voor moeten maken. Bij het onklaar maken van maar liefst zeven schutten werd hij geholpen door een commando huzaren van de graaf van Salm. Toen de orde na de komst van de Pruisen weer was hersteld kon hij wederom aan het werk, ditmaal om de sluisdeuren weer terug te plaatsen. Het doorsteken van de dijk langs de Klopvaart tenslotte, had ook het nodige werk gekost, waarvoor geen inwoner natuurlijk een cent had gezien. Laat staan de moeite die men zich getroost had om na vertrek van de patriotten de dijk weer te herstellen.
Nadat de patriotse verdedigers zo jammerlijk het hazenpad hadden gekozen, volgde inkwartiering van de Pruisische troepen bij de burgerbevolking. Zo had Volkert Adriaensz de Wild gedurende twee dagen vijf huzaren onder de pannen gehad, voor wiens onderhoud hij meer dan tien gulden had stukgeslagen. Dit bedrag was echter door de heren Staten bij het opschrijven van de memorie in 1790 al gerestitueerd. Schrijnender is dat klaarblijkelijk de personen waarbij een dergelijke aantekening van betaling niet gemaakt werd, drie jaar na dato nog steeds moesten hopen iets van hun geld terug te zien.
Ook waren er in de periode vóór de Pruisische intocht gedupeerden die op de pof goederen aan de patriotten hadden moeten leveren, en die na de patriotse smadelijke nederlaag natuurlijk naar hun geld konden fluiten. En natuurlijk werd er geplunderd, daarover schreven we eerder ook al in het geval van Loenen-Kronenburg. Sieraden, zilverwerk, huisgerei, van gouden ringen tot koperen ketels, de grijpgrage Pruis nam het graag mee als oorlogsbuit.
Ook waren er Westbroekers gedwongen ingezet om te werken aan de batterijen bij de stad, hoewel uiteindelijk de verdedigingswerken zonder bloedvergieten overgingen in handen van de aanvallers. 26 burgers hadden zich een kleine week voor niets in het zweet gewerkt, het gerecht appelleerde daarom aan tenminste uitbetaling van het arbeidsloon door de heren Staten. De gederfde inkomsten van de tijdelijke dwangarbeiders werden dan nog niet eens meegerekend.
Een bijzondere vermelding verdient het relaas van Gerrit Evertsz Smit, die op verzoek van enkele inwoners van het dorp en ambtsdragers van het gerecht de wacht had gehouden op een hoge toren in de buurt van Westbroek. Er bestond immers door het vermoedelijke uitbreken van oorlogshandelingen het risico op brand in de omgeving. Hij moest zijn medeburgers waarschuwen voor gevaar. Op 30 augustus 1787 werd hij echter door “schurken van daar gehaald, misdadig gehandeld en onder de eijsselijkste vervloekingen en sabelslagen te paarde mede gevoerd en op den Huijze Haazenburg in een dieven hok (…) geplaatst.” Voor de ruim twee weken dat hij gevangenzat wenste hij een vergoeding van honderd gulden.
Als laatste hadden een hoop inwoners vervoersdiensten geleverd aan de Pruisische troepen, waarbij zowel goederen als soldaten getransporteerd werden. Voor verschillende ritten naar Nieuwersluis, Utrecht, Loenen, Eemnes, Maartensdijk, Tienhoven en Breukeleveen wilden de wagenmenners toch wel graag gecompenseerd worden. Grootverbruiker van deze vervoersdiensten was het regiment van de prins van Hessen-Darmstadt, die het echter ook niet nodig vond voor de geleverde diensten te betalen.
Ondanks het feit dat de opzet van de stukken primair was om financiële compensatie te krijgen voor geleden schade, kunnen we er nu prachtig uit opmaken welke gevolgen de met relatief weinig bloedvergieten gepaard gaande restauratie van het stadhouderlijk gezag in het landelijk gebied rondom Utrecht had.
[1] Toegang 1047, Gerecht Westbroek 1625-1813, inv.nrs. 10-12.
In 1902 diende architect W.A. Hazenbosch bij de gemeente Maartensdijk een plan in om een villapark te bouwen op de grond van de voormalige villa Steijnenburg, gelegen aan de Biltsche Straatweg, nu beter bekend als de Utrechtseweg.[1] Het plan moest voorzien in drie blokken luxewoningen waarvan er één gelegen was vlakbij de straatweg, en twee blokken noordelijker die tegenover elkaar geplaatst zouden moeten worden met ertussen een sloot. Dit ontwerp werd door de gemeenteraad echter terzijde geschoven. Hazenbosch had de ontwerpen gemaakt op verzoek van A. Middelkoop, die de bouwaanvragen deed voor de meeste te bouwen villa’s en landhuisjes op het terrein.[2]
De plattegrond van Steinenburg zoals getekend door Hazenbosch
Er waren een aantal bezwaren van de raad. Zo moest de weg van het woningenparkje, nu de Steinenburglaan, hoger opgeleverd worden dan gepland. De weg moest bij oplevering minimaal dezelfde hoogte als de Straatweg hebben. Daarnaast wilde men af van de aanwezige sloot, deze zou gedempt moeten worden wanneer de huizenblokken aan weerszijden ervan gerealiseerd zouden worden. Dit is ook gebeurd. Tevens had Hazenbosch in de ogen van de raadsleden nog niet afdoende duidelijk gemaakt hoe de afvoer van vuil en afval- en regenwater geregeld zou worden en wilde de raad op geen enkele wijze verantwoordelijkheid dragen voor de toekomstige aanleg en het onderhoud van wegen of welke andere infrastructurele werken dan ook.[3]
Het ontwerp van de landhuisjes zoals enkele nu nog te zien zijn aan de Steinenburglaan
Deze bezwaren bleken uiteindelijk geen onoverkomelijke hindernis, het villaparkje is er gekomen en hoewel er in latere jaren verbouwingen en nieuwbouw hebben plaatsgevonden op het terrein zijn een aantal van de oorspronkelijke landhuisjes en het aaneengesloten complex nabij de Utrechtseweg nog altijd duidelijk herkenbaar. In 1954 werd het gebied van het park na een gemeentelijke herindeling toegevoegd aan de gemeente De Bilt.
Ontwerptekening voor het complex langs de Straatweg, nu Utrechtseweg
[1] Toegang 1151 Villapark Steinenburg te Maartensdijk, 1902-1940
[2] Ibidem, inv.nr. 1 en 2.
[3] Ibidem, inv.nr. 7.
Op 11 juli 1946 brachten de burgemeesters van Schoondijke en Aardenburg een bezoek aan De Bilt. Beide Zeeuwse plaatsen waren in de nadagen van de oorlog zwaar getroffen en door de gemeente De Bilt geadopteerd. Zeeuwse kinderen werden tijdelijk ondergebracht bij Biltse gezinnen. Via hulporganisaties kregen de beide gemeenten een geldbedrag toebedeeld. Een collecte in De Bilt leverde nog eens fl. 5.600,- op. Daarnaast werden er ook goederen en vooral heel veel boeken ingezameld voor de bewoners van beide gemeenten. 22 Treinwagons vol! Burgemeester Van Roosevelt van Schoondijke en burgemeester Van Dongen van Aardenburg waren bij hun bezoek vergezeld van hun echtgenotes. De dames legden bij Jagtlust een krans bij het houten kruis voor de gevallen, dat tot 1958 als oorlogsmonument diende.
De burgemeester van Aardenburg was indertijd een bekende figuur, een nationale held. In 1928 maakte Sjef van Dongen (werkzaam in Spitsbergen) deel uit van een internationale reddingsactie naar de overlevenden van een Italiaans luchtschip dat op de terugreis van de Noordpool was verongelukt. Met de Italiaanse Alpenjagerkapitein Sora, de Deen Varmin en een hondenslee ging hij op 13 juni 1928 op weg. Het was een barre tocht en de fikse sneeuwstormen maakten het reizen vaak onmogelijk. Varmin haakte af wegens ziekte. Van Dongen en Sora weten te overleven op een dieet van voornamelijk eend en eieren (en op het laatst ook hond). Op 12 juli worden ze uiteindelijk gespot door de Russische ijsbreker Krassin. Een aantal overlevenden van het luchtschip was al eerder opgepikt door de ijsbreker. Sjef van Dongens dagboek is te lezen op de website van het Zeeuws Archief.
In 2012 is het archief van de in 1973 overleden poolreiziger door zijn kinderen overgedragen aan het Zeeuws Archief. Hierbij is ook een fotoalbum met foto’s uit De Bilt. Bij welke gelegenheid en wanneer de foto’s gemaakt waren, was echter onbekend. Via de gedigitaliseerde Biltse kranten was dat makkelijk te achterhalen. Over de contacten tussen De Bilt, Schoondijke en Aardenburg zijn diverse artikelen geschreven. Bij de kranslegging op 11 juli 1946 was zelfs een foto toegevoegd. Het ‘wat’ en ‘wanneer’ is nu duidelijk, maar het ‘wie’ is nog lang niet opgelost. Herkend zijn tot nu toe de beide burgemeesters, hun echtgenoten en de gemeentesecretaris van De Bilt, de heer Pronk van Hoogeveen. Vergelijken met afbeeldingen in het fotoarchief heeft helaas geen treffers opgeleverd. Uit de krant is wel een aantal namen bekend. Dat zijn de heer Kool, voorzitter van de H.A.R.K., de loco-burgemeester wethouder Ritmeester, wethouder De Jong, de heer Troostheide van de H.A.R.K., de heren Boomsma, Nelissen, Mellink en Mayer van Volksherstel, de heer Smits, secretaris van het I.K.O. en de heer Van Tellingen van de Biltse secretarie. Ook waren er nog enige personen aanwezig die opvang hadden geboden aan de Zeeuwse kinderen.
Kunt u één of meer van deze namen koppelen aan de personen op de foto’s?
Foto 1
Foto 2
Foto 3