Logo

Wilnis gebrandschat tijdens de Opstand

Toen aan het begin van de Nederlandse Opstand (1568-1648) de Spaanse troepen onder bevel van de hertog van Alva in 1573 het beleg sloegen voor Haarlem begon voor Wilnis een zware tijd.[1]

Om de aanvoerlijnen van zijn leger intact te houden was het voor Alva zaak de weg van Haarlem over Amsterdam naar Utrecht open te houden. Hiertoe werden zo’n 4.000 soldaten ingezet. Ook de binnenwegen in het gebied van de huidige Ronde Venen werden daartoe bevolkt door soldaten in Spaanse dienst. Rondtrekkende geuzen probeerden de aanvoerlijnen van het Spaanse leger door te snijden. Om dit te voorkomen werd hopman Jonker Herman van Lienden met een troep huurlingen in de omgeving gelegerd.

Wilnis diende een aandeel in de legering van deze troepen op te brengen door middel van de betaling van gedwongen koninklijke leningen. De eerste betaling van 150 Carolusguldens moest al snel gevolgd worden door een tweede van 75 gulden. Toen hopman Van Lienden in 1573 via Wilnis op weg was naar Kamerik liet hij de inwoners nog eens 80 gulden ophoesten met de bedreiging dat anders het dorp geplunderd zou worden.

Niet lang daarna werd Wilnis geteisterd door een detachement geuzen onder hun aanvoerder Van Bronkhorst. De bevolking vluchtte de polder in en het dorp werd leeggeroofd. Nog altijd was hiermee aan het rampjaar 1573 voor de Wilnissers geen einde gekomen. Verderop in het jaar werd het dorp namelijk nogmaals geplunderd, deze keer door een groep langstrekkende Walen in Spaanse dienst die op weg waren naar Mijdrecht. Mensen werden mishandeld en het dorp gebrandschat. De schade werd geraamd op 700 gulden, destijds een astronomisch bedrag voor een kleine gemeenschap als die van Wilnis.

Als klap op de vuurpijl kwam ook Van Lienden weer terug om betaling te eisen voor de troepen onder zijn bevel in Kamerik. Ondanks dat er in Wilnis weinig meer te halen viel vroeg hij 90 gulden, te betalen in drie termijnen. Toen de Wilnissers dit weigerden ging hij ertoe over dorpsbewoners te gijzelen en mee te voeren naar Kamerik. Na twee weken had men in Wilnis dan toch het gevraagde bedrag bijeengeschraapt om aan de betaling te voldoen en de dorpsgenoten vrij te krijgen.

Ook in latere jaren van de oorlog zou Wilnis nog geregeld dwangbetalingen opgelegd krijgen, maar zo gortig als in 1573 zou het niet meer worden.

 


[1] Tekst gebaseerd op A. Bloed e.a., Van wildernis tot Ronde Venen. Grepen uit de geschiedenis van Wilnis (Wilnis 1984) 121-123.